1872 Een opgehouden begrafenis
Een nieuwe begraafplaats
Reeds in de Franse tijd waren er pogingen om de gang van zaken bij begrafenissen en kerkhoven en/of begraafplaatsen beter te regelen.
Maar na het vertrek van de Fransen werden die maatregelen ingetrokken. Het duurde nog tot 1869 voordat er in Nederland een nieuwe begrafeniswet tot stand kwam.
Hierin werd voorgeschreven, dat thans elke gemeente in het bezit moest zijn van een algemene begraafplaats, waarop 10 jaar moest kunnen worden begraven zonder dat er graven geruimd werden. Deze begraafplaatsen moesten minstens 35 meter buiten de bebouwde kom liggen. Begraven in kerken werd ook verboden. Dit laatste was in Broeksittard niet het geval maar aan de andere voorwaarden werd helemaal niet voldaan. Bovendien was het geen algemene begraafplaats van de gemeente maar was het kerkhof eigendom van de kerk.
Op 14 februari 1870 bezocht inspecteur L.H. Verspijck, het kerkhof van Broeksittard. In de eerste plaats controleerde hij of het kerkhof groot genoeg was. Bij een bevolking van ruim 600 zielen waren er gemiddeld 15 overlijdens per jaar. Voor elk graf was 2 vierkante meters nodig. Voor 10 jaar was dat minimaal 300 vierkante meter. Het kerkhof was 4,32 are groot maar na aftrek van paden bleven er slechts 264 vierkante meter over voor begraven. Het kerkhof was dus te klein en het lag ook niet buiten de bebouwde kom. Bij de vraag of het kerkhof een gevaar voor de gezondheid vormde speelde pastoor Lumens een duidelijke rol. Hij constateerde dat bij opgravingen diverse malen lichaamsdelen gevonden werden die nog niet helemaal ontbonden waren. Verder hing er soms een geur over het kerkhof die ‘verre van op balsum’ geleek.
Het advies van inspecteur Verspijck was dan ook: sluiting van het kerkhof en een nieuwe realiseren buiten de bebouwde kom.
De Broeksittardse bevolking verzette zich echter hevig tegen dit plan. Er werd reeds eeuwen op deze plaats begraven en hele generaties voorouders vonder een laatste rustplaats. Men vroeg zich dan ook af waarom van alle Limburgse dorpen in een gelijksoortige situatie juist Broeksittard als 1e haar begraafplaats moest verplaatsen.
De gemeente wilde wel medewerking verlenen door voor te stellen de tuin van de pastoor weer bij het kerkhof te betrekken maar dit wees de provincie af. Kerkhof en pastoorstuin grensden niet aan elkaar maar werden door het kerkgebouw gescheiden. Het was dus geen vergroting maar een nieuw kerkhof. Ook het kerkbestuur bemoeide zich met de kwestie. Drie van de vier kerkmeesters keerden zich tegen de pastoor en steunden het verzet. Er waren dus duidelijk 2 kampen. Aan de ene zijde de inwoners van Broeksittard, gesteund door burgemeester Schrijen en de raad en ook de kerkmeesters. Aan de andere zijde de inspecteur, de pastoor en Provinciale Staten. Omdat er een patstelling dreigde te ontstaan wendde de men zich tot het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Om de situatie ter plaatse nog eens nader te bekijken werden 2 geneeskundige inspecteurs, W.F.P. Kiehl uit Utrecht en B. Carsten van Zuid-Holland naar Broeksittard gestuurd. In hun rapport van 19 maart 1871 stelden zij onder andere: “Omdat het kerkhof al 2 eeuwen in gebruik was , is de bodem zo gerezen, dat men haar door een trap moest bareiken….. We lieten 2 kuilen graven en waren verbaasd over de grote hoeveelheid schedels en andere gebeenten die opgedolven werden”. De heren Kiehl en Carsten adviseerden dan ook sluiting van het kerkhof. Tegen dit advies werd ook weer beroep aangetekend en de strijd werd voortgezet.
Maar uiteindelijk op 18 augustus 1871 werd expliciet de sluiting van het kerkhof opgedragen. Gouverneur P.J.A.M.van der Does de Willebois bezocht op 25 september Broeksittard en wees hij de bestuurders op de ernst van de situatie. Per 1 januari 1872 moest er een nieuwe begraafplaats zijn.
Burgemeester Schrijen ging nu serieus op zoek naar een geschikt stuk grond. Maar ook dat ging niet zo eenvoudig. In het broek aan de oostzijde van het dorp kon niet. Bij het graven van een gat kwam al bij 95 cm grondwater tevoorschijn. Een door de burgemeester benaderde grondeigenaar vroeg veel te veel voor de grond. Weduwe Frijns bood een stuk grond aan in ruil voor een 4 tal eeuwig durende missen in de kerk en de bouw van een kapelletje ter gedachtenis aan haar overleden ouders! Ook timmerman en raadslid J.A. Dieteren bood een wel geschikt stuk grond aan in ruil met een 3 maal zo groot stuk. Op 13 november vroeg burgemeester Schrijen Provinciale Staten advies over de zijns inzien onacceptabele voorstellen. GS antwoorde dat er omwille van de tijdsdruk en hygiënische situatie maar het financiële offer gebracht moest worden. Daarop besloot de gemeenteraad maar met het mede bestuurslid Dieteren in zee te gaan. 23 november 1971 werd kadestraal perceel 1491 in Sectie A eigendom van de gemeente. Het koninklijk Besluit dat goedkeuring over de gevolgde procedure moest geven werd pas op 29 december ontvangen. Alles leek toen nog juist op tijd te zijn geregeld, toen het oude kerkhof op 1 januari 1972 werd gesloten.
- Bovenstaande procedure staat uitgebreid beschreven in een artikel van Wim Cappers in het Historisch Jaarbroek voor het land van Zwentibold van 1996-.
“Eind goed al goed” zou men zeggen. Maar nee, toch niet.
Op 10 januari 1972 overlijdt Wilhelmus Tummers uit de Kruisstraat op 66 jarige leeftijd. Als zijn zoon Hubert de uitvaart en begrafenis met pastoor Lumens bespreekt komt de pastoor met de mededeling dat de begrafenis niet kon. Volgens de katholieke beginselen moet de nieuwe begraafplaats vóór ingebruikname worden gewijd, en dat kan alleen als het katholieke deel afgeschermd wordt van de overige grond. Hij hoort dus omheind te zijn.
Burgemeester Schrijen moet weer in actie komen. Hij doet er alles aan om de begrafenis binnen de voorgeschreven termijn van 5 dagen te doen plaatsvinden. Op 12 januari heeft hij over de kwestie een onderhoud in Maastricht met de Gouverneur. Tijdens het overleg wordt er telefonisch overleg gevoerd met burgemeester Arnoldts van Sittard, of Tummers 13 januari in diens gemeente kon worden begraven. Burgemeester Arnoldts stemt toe en nog dezelfde dag bespreken de burgemeesters de details met elkaar. De burgemeesters zijn het er over eens dat de nabestaanden van Tummers met het plan moeten instemmen.
Burgemeester Schrijen legt het plan aan de weduwe van Tummers voor maar deze houdt vast aan een begrafenis in eigen dorp. De zoon van Tummers deelt mede dat hij zijn vader morgen naar de kerk zal brengen en na de uitvaartmis daar zal laten staan. Omdat pastoor Lumens volhard in zijn standpunt besluit Schrijen zich te wenden tot de baas van Lumens, bisschop Paradis. Hij vraagt de familie om nog een dag geduld waarmee die instemmen. 13 Januari gaat burgemeester Schrijen met de eerste trein naar Roermond. Tijdens het onderhoud met de bisschop blijkt al spoedig dat pastoor Lumens niet erg ijverig is geweest met het verzoek om toestemming om de grond te zegenen. Bisschop Paradis gaf daarop zijn toestemming aan de inzegening onder voorwaarde dat de plaats zou worden afgeschermd. In de middag van 13 januari werd daarom een ruimte voor 10 tot 12 graven provisorisch afgescheiden en overeenkomstig de katholieke rite ingezegend.
Zondagmorgen om 9.30 uur kon het stoffelijk overschot van Wilhelm Tummers op de nieuwe begraafplaats, zonder verdere moeilijkheden, worden begraven.
Nu is het dan toch eindelijk: “Eind goed, al goed”.