1835 Kapelaan drinkt niet alleen miswijn

Overgenomen uit Historisch Jaarboek land van Zwentibold 1985 van G Janssen, blz 79 e.v. aangevuld door Winand Schmeitz

In het overzicht van Broeksittardse priesterzonen, elders op deze site, wordt ook Johannes Theodorus Paulssen vermeld met daarbij een korte levensbeschrijving. Het is vaak erg lastig om persoonlijke gegevens van iemand uit die periode te verkrijgen, hetzij er is iets bijzonders gebeurt wat toen der tijd het schriftelijk vermelden waard was. Bij kapelaan Paulssen is dat inderdaad het geval, zij het over minder fraaie zaken. De gebeurtenis staat vermeld in een inspectierapport van het bisdom Luik (waar Broeksittard toen onder viel) een zogenaamde kerkvisitatie.

Reeds in 1833 constateert de deken van Sittard dat de kerk van Broeksittard in armoedige en zorgwekkende toestand verkeerd. Hij schrijft dat de inwoners dikwijls de hele nacht in kroegen vertoeven om te drinken. De koster, Johan Willem Breidenrath, is zo verslaafd aan drank dat hij dikwijls in dronken toestand zijn werkzaamheden verrichtte. Met assistent (kapelaan) Paulssen was het nog erger gesteld: zijn dronkenschap, braspartijen en onbehoorlijk gedrag kwamen in 1833 onder de aandacht van de deken.

Het duurde nog tot 31 juli 1835 als bisschop Van Bommel van Luik Broeksittard bezoekt en er maatregelen genomen worden. De pastoor, Laurens Janssen, verdedigde in eerste instantie zijn kapelaan om niet het risico te lopen dat hij in onmin zou geraken bij de parochianen, wanneer met Paulssen ook de vroegmis zou verdwijnen.

Paulssen broers dachten daar echter anders over:

 “omtrent 12 jaeren heeft hij niet gedroncken maar gesoepen…. So veel dat zijn moeder landerijen moest verkopen om de wijnrekeningen te kunnen betalen… Hij drinkt wel dagelijcks6 tot 7 lieteren bier, en so gaet hij morgens een misken lesen, ja lesen met wenig  of sonder aandagt. Als hij aan het memento kompt, -dit is voor wenig tijds te doen-, en als de misse half is, dat de priester vingere en duijm bijeenhouden moeten, dan vrijft hij zig met de volle hand dor ogen en gesigh”.

Men spreekt de wens uit dat Paulssen voor een half jaar naar het seminarie teruggeroepen wordt. Hieraan wordt geen gehoor aan gegeven en kapelaan Paulssen blijft in Broeksittard. Kort daarop komt aan het licht dat dooreen verkeerde medische diagnose zieker waande dan hij werkelijk was  en op grond hiervan tot zijn losbandige leefwijze was overgegaan. In 1840 besluit de gemeenteraad hem een officiële aanstelling tot kapelaan te geven met een salaris van de gemeente (om dat de kerk dat niet kan betalen). Maar in 1843 wordt hij zinneloos verklaart en wordt hij opgenomen in het gezin van zijn zwager Godfried Jetten. Deze ontvangt hiervoor jaarlijks een traktement van 40 gulden om in het onderhoud en zorg te voorzien. 4 november 1856 overlijdt de kapelaan, 70 jaar oud.

Maar daarmee is het leed nog niet geleden. Het blijkt dat de kapelaan een aantal eeuwigdurende jaargetijden (H. Missen) met de kerk heeft afgesproken en die moeten nog betaald worden. De kapelaan had daarvoor zijn erfdeel, landerijen van zijn ouders, als borg gegeven. In totaal bijna 400 gulden een  kapitaal in die tijd. Zwager Godfried Jetten voldeed namens alle andere erfgenamen deze schuld en zal deze binnen de familie verdelen.

Eind goed, al goed.